Holland is een koude plek

Ergens in deel 3 waar regen, modder en duisternis haast uit de pagina’s druipen, brengt de kou niet alleen lichamelijke ellende, maar ook een herinnering, een flard van een lied.

De geregelde flitsen van geschut waren opgehouden; er was helemaal niets te zien; het regende nog steeds gestaag, uit een heel scheve hoek, waardoor het lijf kletsnat werd; ze passeerden andere lijven, voortkrabbelend, rammelend, doorweekt; westwaarts trekkend, onzichtbaar, ongekend, geen woord over de lippen, geen groet gebracht. Een achterblijver in achtervolging — voortijlende geluidsgeest, hol hoestend van het rennen om weer bij te raken, hoestend zoals vreemden ’s nachts in een andere kamer, in een vreemden-huis; en nog een ander die achter hem aan komt, die nog sneller gaat — die een eind verderop nog aan het hoesten is, hoor je als de wind even stilvalt — zou-ie iets aan moeten doen, even bij de dokter langs, belachelijk als-ie er niks aan doet . . . als je er zo ’s nachts op uit moet. O, een kouder plek waar mijn lief moet dwalen kan er niet zijn — en het is nog vroeg, wacht maar tot maart en lengend licht over het lage lage land.

In de Aantekeningen, waarover later meer, vertelt Jones dat die plek waar mijn lief dwalen moet uit een volksliedje komt, ‘The Low Low Lands of Holland’. Dat maakt een vertaler uit die lage landen nieuwsgierig. En inderdaad is op internet al snel Lees verder